Vormgeving

De bouw van een watertoren werd in Nederland als een uitdaging beschouwd. De ontwerpers probeerden van elke toren iets bijzonders te maken, identieke torens werden vrijwel niet gebouwd. Voor de grote diversiteit van de Nederlandse watertorens kan een aantal oorzaken worden genoemd. Één daarvan was de sterke ontwikkeling van de technische mogelijkheden, maar ook de verschillende architectuurstromingen lieten hun sporen achter in het uiterlijk van de Nederlandse watertorens. Een bijzondere plaats nemen de Nederlandse drinkwatertorens in. De vormgeving van de Nederlandse drinkwatertorens was van het einde van de vorige eeuw tot in de jaren vijftig onafgebroken het onderwerp van discussies en leidde tot een bijzondere collectie watertorens in Nederland.



Decoratie

Op een enkele uitzondering na werd in de 19e eeuw de hoofdvorm door de stand van de techniek bepaald. Ter verfraaiing bracht men allerlei versieringen aan. Typerend voor de periode van 1850 1900 waren de vele watertorens die door H.P.N. Halbertsma ontworpen werden. Halbertsma was een expert op het gebied van de waterleidingtechniek. De watertorens toegepast werden dan ontwierp hij deze volgens de laatste stand van de techniek. Zo paste hij voor het eerst in Nederland de Intze reservoirs toe. Voor het verfraaien van het uiterlijk van de door hem ontworpen torens werd in veel gevallen een architect ingeschakeld. Voor de watertoren van Schiedam bijvoorbeeld werd het exterieur verzorgd door de Rotterdamse architect J. Verheul. Zo waren de rollen verdeeld: de waterleiding ingenieur ontwierp de toren, de architect decoreerde.
 

 




Intze torens en de architectuurkritiek

Vanaf 1885 deed zich een belangrijke verandering voor in de hoofdvorm van de watertorens. Door de introductie van de Intze reservoirs werd het mogelijk een slanke onderbouw voor de torens te ontwerpen. Tot die tijd hadden de watertorens een vrij neutrale, vrijwel rechte vorm, maar met de ver uitkragende Intze reservoirs was een nieuwe expressieve hoofdvorm tot stand gekomen die zeer karakteristiek was voor de functie van de watertoren. Omdat met de Intze reservoirs bovendien relatief goedkope watertorens gebouwd konden worden werden ze in Nederland snel populair, met name onder de civiel ingenieurs. J. Schotel ontwierp tussen 1883 en 1911 zestien watertorens en besteedde veel aandacht aan het uiterlijk.

Na 1900 groeide de kritiek. Men vond in steeds bredere kring dat deze waterhoofden niet in de gebouwde omgeving thuishoorden.

 




Experiment

Door de technische ontwikkeling van reservoirtypes en draagconstructies werd het mogelijk om de watertorens steeds lichter en slanker te construeren. Bovendien kwam rond 1910 gewapend beton beschikbaar voor de constructie van watertorens naast de traditionele constructiematerialen baksteen en staal. Daarnaast begonnen architecten zich in toenemende mate met het ontwerpen van watertorens te bemoeien. Al met al brak er een periode aan waarin druk geëxperimenteerd werd met als resultaat een kleurrijke collectie torens. Deze periode van het experiment begon rond 1900 en duurde tot de jaren twintig.
Typerend voor de periode van het zoeken naar nieuwe materialen en de daarmee samenhangende nieuwe vormen waren de torens van Roelof Kuipers. Hij was een van de eerste architecten die experimenteerde met de hoofdvorm van de watertoren. Er werden zeven torens van zijn hand gebouwd. De vormgeving liep uiteen van het experimenteren met geometrische vormen, via een onbegrepen betonnen toren in Vianen met een puur functionele vormgeving tot monumenteel vormgegeven torens die geïnspireerd lijken op de stadhuistorens uit de Italiaanse renaissance.

 




Expressionisme

De Haagse architect Hendrik Sangster had vanaf 1924 grote invloed op het uiterlijk van de Nederlandse drinkwatertorens. Tussen 1924 en 1928 ontwierp Sangster negen torens die internationaal veel opzien baarden.Sangster maakte op expressieve wijze gebruik van de vrijheid die het concept van een betonnen draagconstructie in combinatie met een bakstenen ommanteling bood. Hij benutte, in navolging van de architecten van de Amsterdamse School, de plastische mogelijkheden van metselwerk. Daarnaast verwerkte hij bij een aantal torens het betonnen draagskelet in het uiterlijk. Sangster zocht naar een specifieke watertorenarchitectuur waarin de functie van het bouwwerk zichtbaar is in combinatie met architectonische schoonheid en een goede inpassing in de omgeving.
 

 




Traditionalisme

Aan het begin van de jaren dertig zochten de directies van de drinkwaterbedrijven het expriment niet langer. Onder invloed van de economische recessie werd houvast gezocht bij de traditionele architectuur. De ontwerpers haalden hun inspiratie uit de Romaanse en de Scandinavische bouwkunst, hetgeen bij veel torens uit de periode van na 1930 duidelijk tot uitdrukking kwam, bijvoorbeeld in Brabant. Deze torens werden gebouwd in een gesloten en sobere architectuur, met toepassing van traditionele materialen aan de buitenkant. Hoewel de vormgeving hiermee sterk afweek van bijvoorbeeld de expressionistische torens van Sangster, veranderde de constructie niet. Er bleef sprake van een betonnen reservoir op een betonskelet met daaromheen een bakstenen ommanteling.

 




Rationalisme

De opvattingen over de vormgeving van drinkwatertorens waren midden jaren vijftig aanzienlijk verruimd. De inpassing in de omgeving vormde niet langer het belangrijkste uitgangspunt van het ontwerp en de functie behoefde niet langer ontkend of gemaskeerd te worden. Deze verandering ging niet ten koste van het uiterlijk. De functionele aspecten als de grootte en de hoogte van het reservoir, de constructieve opzet en het materiaalgebruik werden weer in het uiterlijk van de torens tot uitdrukking gebracht . Met deze rationele benadering sloot de architectuur van de Nederlandse drinkwatertorens weer aan bij die van de buitenlandse watertorens en de torens die op industriële complexen gebouwd werden. Het materiaalbesparende principe van de slanke onderbouw in combinatie met een uitkragend reservoir werd weer regel.